Journalistiek Culturele projecten Communicatie
Blog - 1 okt. 2013

Molens draaien niet van de wind alleen

Zowel de molen in Meterik als die in Kessel wordt bemand door jonge molenaars die begeesterd zijn van het oude ambacht. Ze zijn hard nodig voor het voortbestaan van deze Limburgse monumenten. “De beste manier om molens te behouden is door ze te laten draaien.”

Waar zijn vrienden het weekend vullen met dingen die je doorgaans doet als je rond de dertig bent, bekommert Michiel Baltussen zich om de molen in Meterik. Door de week werkt hij als onderzoeker bij chemieconcern DSM. Nogal een verschil. Zelf ziet hij vooral overeenkomsten. “Ook in de molen ben ik bezig met materiaalonderzoek, moet je kennis hebben van technische apparatuur, kunnen doseren. Of ik nu polyneer verwerk of graan.”

Michiel Baltussen (Tilburg, 1983) is de jongste molenaar in Limburg en dat is hij al elf jaar. Zowel hij als zijn collega Marc Crins (Beesel, 1975) van de St. Antoniusmolen in Kessel hebben van kinds af aan een fascinatie voor molens. Baltussen wilde al naar de molens aan de Zaanse Schans toen hij nog maar net kon lopen en Crins was als jochie niet weg te slaan bij die in zijn geboortedorp.
Crins heeft zich volledig toegelegd op het molenleven. Naast zijn werk als vrijwillig molenaar is hij zeilmaker. Van molenzeilen. “Om meer wind te kunnen vangen worden op de wieken zeilen gespannen. Maar we laten de molen ook meeleven met wat er in het dorp gebeurt. Als er feest is, of kermis, vlechten we zeilen door de wieken.” Een aloud ambacht dat door maar weinigen nog wordt beheerst. Nederland telt vier zeilenmakers waarvan Crins de enige is die enkel molenzeilen maakt. Opdrachten komen zelfs uit Frankrijk.
Het is geen speling van het lot meer te noemen dat hij zijn leven deelt met een molenaarsdochter. Zijn vriendin Willeke Konink heeft het ambacht in haar bloed. Haar vader is molenaar in het Gelderse Varsseveld en ook haar broer beoefent het vak. Zelf is ze, naast haar baan bij zorgverzekeraar CZ, tevens bestuurslid van de Limburgse tak van het Gilde van Vrijwillige Molenaars.

Van de duizend windmolens in Nederland staan er zo’n vijftig in Limburg. De meeste werden gebouwd door de overheid of door een particuliere eigenaar. In Meterik sloegen de dorpelingen de handen ineen. Ze wilden een eigen kerk en eucharistievieringen, maar daar was geld voor nodig. Ze kochten een windmolen om veevoer te malen voor de boeren. Voor de exploitatie werd een coöperatie opgericht, van de opbrengsten werd de kerk gebouwd en de pastoor onderhouden. Aan deze broederlijke inspanning en uiting van gemeenschapszin, dankt de beltmolen haar symbolische naam ‘Eendracht maakt macht’.
Inmiddels gaat de molen met een Facebookpagina en een twitteraccount volledig met de tijd mee. Om het erfgoed ook in de praktijk levend te houden, geven de molenaars en vrijwilligers die opgeleid zijn tot molengids rondleidingen en demonstraties aan dagjesmensen, toeristen en andere geïnteresseerden. Ook jongeren worden actief betrokken bij het molenleven. Binnenkort gaat het educatieve project van Grond tot Mond van start, een samenwerking tussen de molen, het Citaverde College en Landschap Horst aan de Maas. Scholieren kunnen bij de molen niet alleen lokale producten proeven, ze helpen ook mee in het ambachtelijke proces. “Achter de molen is een veldje aangelegd voor de gewassen. De leerlingen helpen mee met het bewerken van het land en het malen van het graan. Na de gedane arbeid bakken we samen pannenkoeken.”

Jongeren interesseren voor dit deel van het Limburgs erfgoed is ook volgens Crins belangrijk. “Het gebruik van molens biedt de meeste garantie voor het behoud ervan in de toekomst. En daar heb je menskracht voor nodig, want een molen draait niet van de wind alleen.” De meeste nieuwe molenaars die zich melden bij het gilde zijn gepensioneerden. Een opleiding duurt twee jaar en het vak vergt soms noeste arbeid. Het vinden van jonge mensen met dezelfde passie en bevlogenheid als Crins en Baltussen, is lastig. Vooral in Limburg dat vergeleken met andere provincies geen grote molentraditie kent. “Misschien ook wel logisch”, denkt Crins. “In de polder waren ze er meer afhankelijk van, daar hadden ze hun droge voeten te danken aan de molens.”
‘Zijn’ molen in Kessel is van oorsprong de oude molen uit Meijel, twee dorpen verder. De boeren waren zo ontevreden over de molenaar dat ze pal naast de molen een nieuwe bouwden. De Meijelse molen raakte in verval en werd verkocht aan een koper uit Kessel die de standerdmolen in 1878 naar zijn geboortedorp liet overplaatsen.
Daar waar de Meterikse molen vooral een recreatieve functie kent, is de St. Antoniusmolen nog volop in bedrijf en is de consumptieketen intact. Tarwe, spelt, boekweit, rogge en graan gaan van de maalstenen naar een heel netwerk van lokale ondernemers. “We willen iedereen in de directe omgeving er zo veel mogelijk bij betrekken,” zegt Crins. Slagers van Panningen tot Venlo maken met boekweitmeel hun fameuze balkenbrij. De biologische boerderij De Waog in Neer teelt zelf spelt, tarwe en rogge wat in de St. Antoniusmolen gemalen wordt. De bakker bakt er de broden van die de boerderij vervolgens weer verkoopt in de eigen biologische winkel. Restaurants krijgen een deel voor de zelfgebakken broodjes bij de soep en mout gaat de provinciegrens over, naar de whiskeystoker in Brabant. Het is duidelijk dat Crins en Konink het er maar druk mee hebben. “Het vrijblijvende is er inderdaad wel vanaf”, bevestigt Crins lachend.

Limburgse molendag, 6 oktober 2013